Strohalm

Luisteren is de essentie had hij haar gezegd. Met nadruk. Op de eerste lettergreep van de zin en op de voorlaatste. Met de kracht van een timmerman die zelfzeker op een nagel klopt. En dat deed hij. Steeds opnieuw op diezelfde nagel kloppen.

“In elke vraag zit reeds het antwoord”. Dat was de tweede wijsheid die hij kort na de eerste de kamer in slingerde. Teveel boeddhisme voor één conflict vond ze en ze was dan maar het huis uitgelopen, de tuin door, het kleine straatje over, de velden in. Daar stond ze dan. Te midden van vers gemaaide akkers. De stoppels stonden nog recht. De vogels waren gelukkig. Zij niet. Haar ogen prikten. Ze was te boos. Haar emoties vloeiden langs haar wangen. Breekbaarheid in aquarel. Ze keek rond en zag geen velden maar sprekende beelden. Over strohalmen en vogels die zich tegoed deden aan de achtergebleven graankorrels. Ze besloot ze te negeren. “We leven in een tijd van metaforen”, zei ze. Het betekent dat we teveel tijd hebben om na te denken en te weinig handelen. Ik moet iets doen, dacht ze. Maar ze deed niets. Als een drenkeling op zee, in een eindeloze oceaan van korte gouden stokjes met lange schaduwen van de laaghangende zon. Eigenlijk had hij gelijk, dat wist ze. Maar dat kon ze niet zeggen. Gelijk hebben is niet hetzelfde als gelijk krijgen.

Van achter het raam keek hij naar het stipje in het gouden veld. Een grote gele vlek van zon viel net op de plek waar zij stond. Hij zag haar amper in dat zijdelingse avondlicht. Hij had de deur, die ze open had laten staan, dicht gedaan. Hij had getwijfeld. Was die openstaande deur haar teken dat hij haar achterna moest gaan. Of liet ze de deur open staan als statement dat het haar allemaal niets meer kon schelen. Dat ze weg wou, nu, direct. Een open deur als teken van zekerheid. Hij koos om ze gewoon dicht te doen. Misschien zou ze hem later verwijten dat het onverschilligheid was. Het sluiten van een deur. Terwijl hij vond dat het te koud werd. In de kamer? Of in zijn hart? Dat allemaal ging door zijn hoofd bij het kijken naar het donkere stipje tussen de korte strohalmen. Bijna onzichtbaar. In het landschap misschien, maar niet in zijn hoofd. Daar zag hij de vrouw die hij lief had. Haar ogen die op de beste dagen de toekomst weerkaatsten. Niet de kleur maar de schittering is belangrijk. Dat had hij geleerd van een kermisuitbater die vanachter zijn kraam naar de bezoekers van zijn attractie keek. Koppels die kwamen hengelen naar geluk. Diegenen in wiens ogen je de prijzen van het kermiskraam weerspiegeld zag, die zouden het redden, zei kermisman. Kermiswijsheid. Bestaat er andere?

En dus kon hij niet anders dan denken aan haar ogen. Hoe hij er destijds in verdronk zoals in een heldere sterrenhemel. Waarvan hij nu zei dat ze dof stonden. Terwijl dat niet zo was. Het is niet omdat de gordijnen dicht zijn, dat het glas niet meer glanst. Maar dat zag hij niet.

De laatste stralen zon verwarmden haar gelaat. Ze dacht aan hem. Ze wist dat hij naar haar keek. Ze hoopte het. Ze hield van zijn blik. Een blik die je geborgenheid biedt, is een teken van vertrouwen.
Ze had de klik van de deur gehoord. Hoe hij ze achter haar had dicht gedaan. Goed dat hij me even met rust  laat dacht ze. Van onverschilligheid geen sprake.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *