“Wil jij in mijn plaats slapen?” vroeg ze hem met de ernst van de werkelijkheid. Ze had zo veel te doen en ze had zo weinig tijd. Ze had zoveel gezien, dat zij nu in het donker, haar ogen niet kon sluiten[1]. Haar honger naar de wereld was gulzig.
“Als ik dan ook je dromen mag dromen”, antwoordde hij. Stilte.
Zijn antwoord verraste haar. Doorgaans was hij immers diegene die nuchter bleef in alle omstandigheden.
Hij wist dat ze droomde van andere werelden. Plekken waar ze de harmonie zou vinden die bij haar paste. Wijds en toch geborgen. Vrij en toch verankerd. Haar eeuwige zoektocht. En ook al hield hij van haar, haar zoektocht was de zijne niet. Hij zijn roots, zij haar routes.
Als hij mijn dromen droomt, zullen die dan veranderen, vroeg ze zich af. Zal hij de afloop beïnvloeden? Beslissingen nemen die bij mij enkel dromen blijven? Is dat de oplossing? De aarzelende passie, die haar kenmerkte was ook hier aanwezig. Haar idealen steunden op twijfel. Beter dan deze gebouwd op zekerheden. Ze was goed in vragen stellen. Hij was bedreven in antwoorden zoeken. De juiste vraag was nog niet gevonden.
Ze sloot haar ogen en liet hem toe in haar droom. Hij nam haar vast en dat vond ze fijn. Haar naakte gespannen rug tegen zijn losse lijf. De kracht van de omhelzing die haar bestaan bevestigde. De twijfel even weg. De opwinding als voorbode voor de kern van hun moment. Geen van beide bepaalde de afloop van haar droom. Dat deed de natuur zoals ze altijd doet, vanzelf zo.
[1] Sample zin van Leonard Nijgh (Ik zal je iets vertellen – Boudewijn de Groot)