IJs

Heel behoedzaam stapte ze het ijs op. Wie haar niet nauwlettend observeerde, zou amper zien dat ze aanstalten maakte om het ijs op te wandelen. Geen schaatsen. Enkel schoenen. Het was een plotse beslissing. Om het ijs te betreden. Hoewel ze er lang had over nagedacht. Lang had ze vanaf de oever ernaar gekeken. Hoe het ijs zich vormde terwijl de koude temperaturen volhielden. En hoe hij daar stond aan die andere kant. Hoe langer het duurde, hoe groter de drang om het ijs te betreden. Ze wist dat het ijs nog niet dik genoeg was om haar zonder enig risico te dragen. Net dat maakt het natuurlijk spannend. De kans om er door te zakken. Levensgevaarlijk was het niet echt. Daarvoor was de plas niet diep genoeg. Maar ze zou er toch met letsels vanaf kunnen komen, onderkoeld geraken en als er niemand in de buurt was, dan toch sterven. Maar dat was een kleine kans.

Aan de andere kant stond hij naar haar te kijken. Ook hij wou het ijs op. En ook hij nam slechts aarzelende stappen. Aftastend voelend  aan de rand. Zo nu en dan kraakte het ijs vervaarlijk en zelfs hier en daar ontstond een barst onder zijn voeten. Hij twijfelde hoe hij de signalen moest interpreteren. Kon hij erop of was het ijs te zwak? Waarom is geduld zo beperkt als de eerste bevroren plekken opduiken? Waarom wilde hij dat ijs op? Eindelijk weten wie ze is. Hoe ze is. De ervaring van de aanraking. Zuiver als ijs geworden water. Zijdezacht glijden. Hij nam een besluit en zette twee stappen.  Met beide voeten in de onzekerheid.

Hij keek naar de overkant met de zon in de rug. De zon die haar zo helder bescheen als zijn aandacht voor haar. Sierlijk gekleed in een tenue die perfect paste bij deze gelegenheid. Een tenue die hij mooi vond. Dat zag hij in de zon.  Hij kende haar. Al lang. Af en toe een glimp opvangen. Zelden er iets mee doen. Niet alleen het water, maar het dagdagelijkse zit vaak in de weg.

Daar stonden ze allebei aan de rand van plas op een dun laagje bevroren water. Zichzelf vindend in de weerspiegeling van de ander. Nooit eerder had het hard genoeg gevroren om deze plas tot een weg van bereikbaarheid om te toveren. Geen van beide wist of die plas volgend jaar opnieuw zou bevriezen. Ze wisten wel dat het ooit zou dooien. Dat het bereikbare opnieuw onbereikbaar zou worden. Maar dat vonden ze net fijn. Dat het niet altijd was. Maar wel soms. Af en toe. En dat je dan het moment moet grijpen. De tijd moet meezitten. De tijd is nu. En doe je het niet, dan denk je ’s avonds dat je het morgen beter zal doen. Zolang er ijs is.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *