Staat de tijd stil of tikt ze gewoon in een lus? Het was een vraag die hij zich stelde terwijl hij vanop het bordes van de vuurtoren naar de kleine golven keek die zich onafgebroken aan het strand gaven. Er komt geen einde aan de liefde van de zee voor het strand, dacht hij. Wat hoger op het zand lagen schelpen. De eb was ingezet. Veel kokkels en hier en daar witte nonnetjes, zoals hij wist van haar, die ze verzamelde en waar ze een datum in noteerde en soms een sterretje. Als ze gevreeën had. Ze had haar collectie aan hem getoond. De kinderlijke onbeschaamdheid waarmee ze met schelpen de boekhouding van haar liefdesleven bijhield had iets poëtisch. Hij had gelachen. Het grootboek van de haar hemel.
De kokkels op het zand hadden iets robuust, vooral de grijze, die leken als uit beton gemaakt. Prehistorisch. Hij had zo’n schelp meegenomen van zijn wandeling langs het strand en hierdoor leek het alsof hij met een gevoel van eeuwigheid naar het verleden keek. Hier woonde ooit een levend dier in. Het huis is verlaten. De schelp, decoratie van het strand, souvenir voor toeristen. Voor hem een cocon waar de tijd in beschermd leek. Dit was misschien nog de beste beschrijving: beschermde tijd. Geen bevroren moment, maar een beschermd moment. Tijd die de tand des tijds doorstond. Momenten die in beweging zijn, maar niet veranderen en eeuwig lijken te duren, terwijl het einde toch gekend is. Is dat dan een perpetuum mobile? Eeuwig durende eindige energie. De golven leken het beeld van de oneindige lus te bevestigen. Ook al had ze het niet zo bedacht, haar witte schelpen waren de gepaste kralen in haar abacus van de lust. Oneindige lus-t.
Hoeveel koppeltjes hadden tijdens de zomer al niet gelegen langs de waterlijn? En hoeveel zouden er nog komen? Of wordt hier ooit nog een gasboete voor uitgevonden, om de vrijheid verder te verdrijven in plaats van de liefde te bedrijven? Hij merkte dat ook bij gedachten aan het mooiste ter wereld, de liefde, er tegenwoordig een grijze wolk zich aan de horizon aftekende. Regeringsverklaringen missen liefde. Niets vervelender dan een gelukkige burger, dacht hij. Die kan je niet controleren. In de beschermde tijd zijn er geen donderwolken. Misschien zijn mosselen wel de gelukkigste der zeewezens.
Door zijn sombere gedachten schoot plots een straaltje winterzonlicht. Langs de vloedlijn liep een koppel. Ze hadden een groot stuk van hun weg reeds afgelegd. Diepe voetsporen in het zachte harde zand. Je zag aan hun tred dat voortgaan energie vroeg. Ze stopten. Waren ze moe? Gaven ze het op? Ze draaiden zich naar elkaar. Hij zag hoe zij op haar tenen ging staan en hierdoor haar schoenen dieper in het zand duwde en hoe ze zich aan zijn nek enigszins optrok. Hij boog langzaam voorover en nam met zijn twee handen haar hoofd vast met een tederheid die zelfs vanop zo’n grote afstand te zien was. Hij streelde zacht door haar grijze haar en kuste haar met overtuiging op de mond. Innig en diep. Dit was niet de eerste keer, misschien wel het resultaat van vijftig jaar of langer oefenen. Elke muzikant weet dat virtuositeit nimmer eindigend oefenen vraagt. Nooit geloven dat je de meester bent. Ook niet in de liefde. Blijven oefenen.
Ooit waren ze wellicht dat koppeltje dat in de branding van de zomerzee lag te vrijen, nu stonden ze in de winterzon overtuigd te kussen. Il nous fallut bien du talent pour être vieux sans être adultes*. De tijd tikt in een lus die je milder maakt dan je was. Het is de tijd die de liefde beschermt. Beschermde tijd dus. Bescherm de tijd.
* Jacques Brel: La chanson des vieux amants (zie vorige nieuwsbrief)